Logo  
  | home   authors | new | about | newsfeed | print |  
volume 2
maart 2000

Alfred Hitchcock en Jacques Lacan

 





  Een bespreking van:
  • Slavoj Žižek, Schuins beziend. Jacques Lacan geïntroduceerd vanuit de populaire cultuur. Meppel: Boom, 1996.
  door Henk Kleijer
Previous
  Volgens de Sloveense socioloog en psycho-analyticus Slavoj Žižek (foto links) biedt de theorie van Jacques Lacan goede mogelijkheden voor een diepgaande analyse van de producten van de populaire cultuur. Henk Kleijer bespreekt hier zijn boek Schuins beziend, de vertaling van Looking Awry. Žižek ontleedt in dat boek onder meer de films van Hitchcock met behulp van Lacan's begrippenkader en verschaft daarbij tegelijk uitleg over de theoretische inzichten van Lacan zelf. Wat levert dat op?

1 Producten van de fantasie. De producten van de populaire cultuur zijn de producten van de fantasie, en wel in dubbele zin. Van de kant van de producenten bekeken zijn het de schrijvers, tekenaars, regisseurs of componisten die hun fantasie gebruiken om hun product — romans, stripverhalen, films, songs — te ontwerpen. Maar, de manier waarop een film, boek of liedje wordt beleefd hangt niet alleen af van de verbeeldingskracht van de makers. Ook de gebruikers stoppen er, van hun kant, altijd iets van hun dromen in. Hun verlangens bepalen hoe zij de personen en gebeurtenissen in een verhaal waarnemen. En, om het nog ingewikkelder te maken: in de verhalen die films, boeken en songs zelf vertellen gaat het net zo. Ook daar wordt de manier waarop de romanfiguren hun werkelijkheid zien, gekleurd door hun al of niet verborgen wensen en verlangens. Nu zijn wensen en verlangens — zeker verborgen wensen en verlangens — het terrein van de psycho-analyse. Kan dat vakgebied daarom ook iets verhelderen van de populaire cultuur?
2 Populaire cultuur en psycho-analyse. In de wetenschap vormt de populaire cultuur doorgaans het onderzoeksterrein van cultuursociologen. Kan de psycho-analyse eigenlijk wel iets toevoegen aan de sociologische interpretatie van de moderne populaire cultuur? De ervaringen met de psycho-analyse zijn tot op heden niet altijd even positief uitgevallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de magnifieke analyse die Theodor W. Adorno ooit maakte van de autoritaire persoonlijkheid. Aanvankelijk werd die studie met veel enthousiasme omarmd in de sociale wetenschappen. Bij nader inzien bleken de effecten van autoritaire persoonlijkheden sociologisch echter moeilijk te traceren. Maatschappelijke verschijnselen, zo blijkt, laten zich slechts moeizaam terugbrengen tot persoonlijkheidsstructuren. Toch blijft de psycho-analyse lokken. Enkele jaren terug werd de Nederlandse vertaling van het boek Schuins beziend uitgebracht. In dat boek presenteert Slavoj Žižek de ideeën van de psycho-analyticus Lacan. Hij doet dat op een manier, die niet alleen humoristisch is, maar mogelijk ook nieuwe aanknopingspunten biedt om de werking van de populaire cultuur op symbolische niveau beter te begrijpen. Een goede reden om hier nog eens de vraag te stellen wat cultuursociologen van de psycho-analyse, en dan met name die van Lacan kunnen leren.
3 Film-poster van Hitchcock's The Wrong Man uit 1957

Jacques Lacan. Lacan is bepaald geen conventionele psycho-analyticus. Hoewel hij zichzelf nadrukkelijk in de traditie van Freud plaatste, zijn er ook andere invloeden in zijn denkbeelden merkbaar. Met name het gedachtengoed van De Saussure en Lévi-Strauss speelt in zijn theorieën door. Als we Lacan al tot een bepaalde stroming moeten rekenen, dan is het daarmee wel het Franse neo-structuralisme.

4 Het neo-structuralisme. Het neo-structuralisme is een richting in de sociale wetenschappen die in de jaren zeventig van zich deed spreken. Nederlandse sociologen leerden deze stroming eerst en vooral kennen in haar meer marxistische varianten, zoals die van Althusser en Poulantzas. Binnen de psychologie werd vooral Lacan bekend, die het Freudiaanse erfgoed met structuralistische inspiratie nieuw leven inblies. Net zoals Foucault, die met zijn studies naar het functioneren van macht op de grens van die beide richtingen balanceerde, grepen deze auteurs terug op het structuralisme van De Saussure en Lévi-Strauss. De aandacht voor deze stroming duurde, zeker in Nederland, evenwel maar kort. De theorieën van Althusser en Poulantzas verdwenen van het theoretisch toneel toen de aandacht voor het marxisme verflauwde. Ze ruimden het veld voor de meer genuanceerde en sociologisch geïnspireerde analyses van Bourdieu, Habermas en Giddens. Tezelfdertijd verhuisde Lacan naar de achterkamer van de tekst-analyse. Op de achtergrond bleef Foucault wat langer in de aandacht. Maar, ook van de andere Franse neo-structuralisten kan achteraf worden vastgesteld dat hun invloed bleef doorwerken. En, met enige stelligheid kan worden gesteld, dat hun werk mede de basis legde voor wat nu in de sociale wetenschappen bekend staat als het "postmodernisme".
5 Een veld van symbolen. Met de opkomst van dat "post-modernisme" kwam er in de loop van de jaren tachtig binnen de sociale wetenschappen een einde aan de ideologiekritiek. De zekerheid van objectieve wetenschappelijke kennis als een soort tegengif voor "vals bewustzijn" werd ingeruild voor de onzekerheid van het cultureel relativisme. Binnen het postmodernisme leek de stelregel: iedereen ziet de werkelijkheid anders en de werkelijkheid zelf is als zodanig onkenbaar. Er bestaat geen ultieme waarheid; er zijn enkel manieren van zien. Žižek sluit zich bij die gedachte aan, maar probeert toch dichterbij een ideologiekritiek te komen. Niet door termen als "vals bewustzijn" in ere te herstellen, maar door de blik die mensen op hun werkelijkheid hebben kritisch te bekijken. Hoe zien mensen hun werkelijkheid? En vooral, wat zien zij daarbij stelselmatig over het hoofd? Tegen de achtergrond van die vragen verkent Žižek in zijn studie de betekenissen die culturele symbolen in hun onderlinge samenhang verkrijgen. Hij beschrijft die symbolische orde eerst in psycho-analytische zin en bekijkt vervolgens hoe mensen hierin posities innemen en vanuit die posities vervolgens op hun beurt de symbolische orde definiëren. Daarbij gaat er, zo blijkt, steeds van alles mis.
6 Kennen en miskennen. In een boeiend betoog gebruikt Žižek uitingen van de populaire cultuur om de ideeën van Lacan uiteen te zetten. Naast analyses van science fiction boeken, detective-romans en verhalen van Kafka, vormt de interpretatie van een aantal films van Hitchcock de hoofdmoot van zijn boek. De boeken en de films die hij analyseert, hebben alle gemeen dat ze de lezer en de toeschouwer voortdurend op het verkeerde been zetten. Ze laten zien dat de werkelijkheid zoals we die ervaren, een reeks van dubbele bodems heeft. Mensen en dingen zijn doorgaans niet wat ze op het eerste gezicht lijken te zijn. Maar er is nog iets. Uit die boeken en films, zo laat Žižek overtuigend zien, komt ook naar voren dat we de werkelijkheid — de dingen en de mensen om ons heen — niet kunnen en willen waarnemen zoals die is. Om de reden voor die systematische "miskenning" van de sociale werkelijkheid te achterhalen, gaat Žižek te rade bij Lacan om zo te uit te vinden waarom de sociale werkelijkheid meer omvat dan wat de symbolische orde aangeeft.
7 Film-poster van Hitchcock's Vertigo uit 1958

Scenario's voor het verlangen. Als handelend subject moet ieder mens zijn plaats vinden in de symbolische orde. Het individu staat daarbij tegenover die symbolische orde en ervaart die, zoals Lacan het noemt, als de "Ander". In de sociale omgang met de "Ander" gaan we uit van de consistentie van de "Ander", of althans van het consistente beeld dat we ons daarvan hebben gevormd. De symbolische orde verschaft ons daarvoor de landkaart. We gaan er daarbij vanuit dat we een juiste inschatting van de werkelijkheid kunnen maken en we vertrouwen op de goede afloop van onze communicatie met anderen in dezelfde symbolische orde. Dit nu, zo wil Žižek ons via Lacan doen geloven, is een farce. De reden daarvan is dat mensen zelf iets investeren in hun kijk op de werkelijkheid buiten hen: hun verlangen — een centraal begrip bij Lacan. Dat verlangen slaat een brug tussen wat Lacan het reële noemt — de werkelijke drijfveren, de onbestemde behoeften en ongedefinieerde angsten van het handelend individu zelf — en het symbolische, de ideologische context waarin dat individu is opgenomen. Door zijn eigen verlangen wordt het subject voortdurend op het verkeerde been gezet. Dat is ook onvermijdelijk, want het verlangen heeft een overschot, een "surplus", dat zich niet laat vangen en plaatsen in de symbolische orde. Die taak nu wordt vervuld door de fantasie. De fantasie, zo stelt Žižek (1996: 21), levert scenario's die het verlangen van het subject verwezenlijken. In lacaniaanse termen betekent dit dat de mens "door de fantasie leert hoe te verlangen." Net als het verlangen hebben deze fantasieën een overschot, een "surplus", dat uitgaat boven de symbolische orde.

8 Antwoorden van het reële. Het reële vormt een reservoir van menselijke angsten en wensen, die letterlijk onbenoemd blijven door de ideologie. Het is als het ware weggeschoven door de symbolische orde. Toch blijft het aanwezig. Het dringt door binnen de symbolische orde en geeft — zo lijkt het tenminste — antwoord aan het verlangen. Žižek verwijst in dit verband naar het boek The Tree of Hands van Ruth Rendell. In die roman krijgt een moeder, na het overlijden van haar eigen kind, als alternatief een kind opgedrongen dat door haar eigen gestoorde moeder is gestolen. Uiteindelijk aanvaardt de vrouw het kind als haar eigen kind vanuit de illusie dat het zo voorbestemd was. Die illusie is haast noodzakelijk, omdat het de scheidslijn tussen het reële en het symbolische in stand houdt. Wordt die barrière doorbroken, dan is realiteitsverlies onvermijdelijk. Een mooie illustratie daarvan biedt het autoraam van de Rolls Royce, waardoor de hoofdpersoon Jim uit de film van Spielberg's Empire of the Sun naar de werkelijkheid kijkt van het tumultueuze Sjanghai in de Tweede Wereldoorlog. De werkelijkheid die Jim door het raam waarneemt, is totaal anders dan de werkelijkheid die hij ervaart als hij noodgedwongen de auto moet verlaten. Overmand door die werkelijkheid neemt hij bijna automatisch de schuld van de gebeurtenissen op zich om zo zijn band met de realiteit te handhaven (Žižek, 1996: 48).
9 Een geslaagd misverstand. Dit soort mechanismen waarmee mensen hun kijk op de werkelijkheid opbouwen en ophouden, is geen vorm van pathologie, benadrukt Žižek. Die mechanismen zijn — en dat moet sociologen aanspreken — een noodzakelijk onderdeel van elke intersubjectieve communicatie. In elke communicatie zit altijd wel een restant, een "stukje" van het lacaniaanse "reële", dat de participanten een soort waarborg verschaft voor de consistentie van het gesprek of de interactie. Dat stukje van het "reële" hoeft en zal ook niet dezelfde betekenis hebben voor alle betrokkenen. Ieder vult het in vanuit zijn eigen verlangen en met behulp van zijn eigen fantasieën. Daarom geldt, zo stelt Žižek (1996: 51) de stelling van Lacan dat alle communicatie berust op een geslaagd misverstand. Mensen communiceren maar men weet nooit zeker of datgene wat gecommuniceerd wordt wel op hetzelfde vlak ligt — of in termen van Žižek zelf — of het wel dezelfde intersubjectieve netwerken betreft. Niet alleen of zozeer omdat verschillende intersubjectieve netwerken kunnen verwijzen naar volstrekt verschillende symbolische ordeningen. Het misverstand berust eerst en vooral op het gegeven, dat die "stukjes" van het "reële" voor alle betrokkenen een andere fantasiewaarde hebben.
10 Film-poster van Hitchcock's North By North-West uit 1959

Lege plekken. Die stukjes van het "reële" duiken, zo laat Žižek zien, op allerlei manieren op in films en verhalen. Het zijn tekens en symbolen die zich niet of slecht laten inpassen in de symbolische orde. Dat verschaft deze objecten — "uitsteeksels", "vlekken" of "scherven", zoals Žižek ze noemt - ook hun fascinerende werking. Een lijk in een detective-roman, een afgesloten aktetas in een spionageverhaal, of de spookbeelden in een griezelverhaal: al deze objecten staan open voor de wisselende invullingen die de fantasie eraan geeft. Ze zijn in ideologisch opzicht ambigu (Žižek, 1996: 176). Daarom ook leveren ze in het gemiddelde detective-verhaal doorgaans de aanwijzingen waarop de detective zijn of haar aandacht richt. Een specifieke categorie van dit soort objecten of gebeurtenissen, waar Žižek veel aandacht aan besteedt, draagt de Franse naam "l'objet petit a". Dit zijn meestal heel gewone objecten of gebeurtenissen. Ze fungeren evenwel als lege plekken, als een soort projectieschermen, waarop het verlangen zijn fantasieën kan afbeelden. Een huis op een heuvel wordt bijvoorbeeld een spookhuis omdat iedere toeschouwer er zijn eigen angsten op projecteert. Of een afscheid krijgt een toegevoegde betekenis omdat de aanwezigen er de voorbode van onheil in zien.

11 Schuins beziend. Dat laatste gebeurt onder meer in het toneelstuk Richard II van Shakespeare. Daarin zegt de dienaar Bushby tegen de koningin die angstige voorgevoelens heeft bij het afscheid van haar echtgenoot, Richard II: "Ieder begrip van smart kent twintig schimmen, die lijken op smart zelf, maar het niet zijn. Want 't oog van wee, door tranen blind beglaasd, verdeelt een gaaf geheel in vele stukken — anamorfosen die, gewoon bekeken, niets dan verwarring tonen; schuins begluurd nemen ze vorm aan. Aldus treft u, hoogheid, het afscheid van uw koning schuins beziend, daarin meer soorten smart aan." Hoewel vervormd laat die blik van opzij echter ook haar eigen waarheid zien en, net zoals in het stuk van Shakespeare, vormt die waarheid de inzet van veel romans en films. Žižek geeft daar talloze voorbeelden van en dat verklaart ook de titel van zijn boek. Žižek legt daarbij een aantal mechanismen bloot. Een daarvan is dat het verlangen geneigd is een dergelijk object of gebeurtenis als zijn eigen oorzaak te zien. Voor het subject is het alsof het ding of de actie zelf het verlangen teweeg brengt. Een tweede basisles van Lacan — zo laat Žižek ons zien — is dat de lege plek die het betreffende object inneemt, de facto door elk willekeurig ander object kan worden ingevuld met behulp van de illusie dat dit object zich daar altijd heeft bevonden. Via die illusie is elk object inwisselbaar voor elk ander.
12 De foute oplossing. De illusoire werking van de objecten waar het verlangen zich op richt, is verantwoordelijk voor de principiële "miskenning", de verkeerde interpretatie van de werkelijkheid. Omdat dergelijke objecten ambigu en meerduidig zijn, spelen ze ook een belangrijke rol in de detective-verhalen die zo kenmerkend zijn voor onze hedendaagse cultuur. Žižek gaat daar uitgebreid op in. Hij introduceert daarbij het principe van "de structurele noodzaak van de foute oplossing." De foute oplossing van een misdrijf, waar de misdadiger op aan stuurt door misleidende aanwijzingen achter te laten, ligt voor alle betrokkenen voor de hand omdat zij daar allemaal iets van hun verlangen in projecteren. Dit principe fungeert voor de klassieke detective, zo laat Žižek zien, als leidraad bij het oplossen van misdrijven. In de klassieke misdaadroman heeft de detective daarbij opvallend genoeg een dubbele rol.
13 De dubbele rol van de klassieke detective. Enerzijds is de speurder in de klassieke detective-roman de "personificatie van het kleinburgerlijke wetenschappelijke rationalisme", die een rationele oplossing zoekt voor een misdrijf. Op die manier kijkt hij direct naar de aanwijzingen. Anderzijds bekijkt hij diezelfde "clues" schuins en zo fungeert hij tegelijk als "de opvolger van de romantische helderziende, die met irrationele en bovennatuurlijke gaven kan doordringen in de duistere gewelven van andermans geest" om zo de betekenis van meerduidige aanwijzingen te doorgronden (Žižek, 1996: 72). Aan de ene kant laten die verhalen zo zien, dat er in zaken waar de symbolische orde wordt doorbroken, "geen weg [is] die direct naar de waarheid leidt" (Žižek, 1996: 79). Aan de andere kant staat de detective garant voor het feit dat de ogenschijnlijk wetteloze reeks van gebeurtenissen, geproduceerd door een misdadiger, wordt omgezet in een wetmatige opeenvolging van gebeurtenissen, waarmee de normaliteit wordt hersteld (Žižek, 1996: 84).
14 Betekenissen achteraf. De meeste dingen die ons in het dagelijks leven overkomen berusten op een toevallige samenloop van omstandigheden. De gebeurtenissen zijn, zoals dat zo mooi heet, "contingent". Toch zijn we geneigd om gebeurtenissen in een verklarende reeks te voegen. Pas achteraf, gegeven de afloop, krijgen ze voor ons een definitieve betekenis. Teleologie, zo formuleert Žižek (1996: 108) het, is altijd een retroactieve illusie. Žižek illustreert deze subjectieve contingentie aan de hand van de manier waarop mensen verliefd worden in de films van Hitchcock. Verliefdheid is daar iets wat mensen overkomt. Maar als het eenmaal gebeurd is, krijgen al de voorafgaande gebeurtenissen achteraf een extra betekenis. Ze maken van de verliefdheid iets als een lotsbestemming: dit moest haast onvermijdelijk wel gebeuren. Het is daarmee de bredere en wisselende context van het verlangen die de betekenis van gebeurtenissen en objecten bepaalt. Hitchcock weet daar bij uitstek gebruik van te maken in de spanningsopbouw van zijn films.
15 Posities in de fantasieruimte. Een ander voorbeeld hiervan geeft de film Vertigo (1958) van Hitchcock. Vooral in het tweede deel van deze film wordt de kijker gedwongen zijn beeld van de karakters steeds opnieuw bij te stellen. Op het eind komt dan het moment dat Judy-Madeleine — een dubbelrol gespeeld door Kim Novak — uit haar "element", de "context" waarbinnen ze opereert, wordt gehaald. Zij ondergaat daarmee een metamorfose, waardoor haar fascinerende schoonheid verandert in een weerzinwekkende afzichtelijkheid. Daarmee maakt Hitchcock's film duidelijk dat kenmerken als verhevenheid, schoonheid en goedheid niet intrinsiek zijn aan het object maar volgen uit de positie die het object in de fantasieruimte, de veranderende context, inneemt (Žižek, 1996: 115). Dat heeft ook zijn gevolgen voor de mannelijke held van de film. Met de definitieve verandering van Judy-Madeleine, stort zijn fantasiewereld in. De consistentie van zijn bestaan wordt ondermijnd, maar — en ook dat is de les van Hitchcock's film — hij kan de werkelijkheid nu zien zoals die is.
16 Film-poster van Hitchcock's Psycho uit 1960

Het uitwendige onbewuste. Een van de meest frappante stellingen van Lacan is zijn uitspraak dat het onbewuste "uitwendig" is. Žižek (1996: 100) onderstreept die stelling. Het uitwendige wordt meestal beschouwd als de externe, formele symbolische structuur, die de innerlijke ik-ervaring van het subject reguleert. In sommige opzichten is het echter precies omgekeerd. De karakters in de films van Hitchcock vormen het object van elkaars verlangen. Daarmee definiëren en sturen zij elkaar op een manier waaraan zij zelf niet bewust richting kunnen geven. Žižek (1996: 106) ziet hierin een illustratie van Lacan's stelling dat de structuur van de ander reeds werkzaam is op het moment dat we "geconfronteerd worden met de uitbarsting van wat een pure subjectieve contingentie lijkt." De ideologie die bij Hitchcock centraal staat — die van het burgerlijke huwelijk en de bijbehorende romantische liefde — geeft de regisseur alle ruimte om dit aspect uit te werken. Hitchcock's centrale thematiek richt zich immers op de "lege plekken" die deze ideologie openlaat. Žižek bespreekt Hitchcock's filmische kunstgrepen uitgebreid aan de hand van een analyse van een reeks van diens films — The Wrong Man (1957), Vertigo (1958), North By North-West (1959), Psycho (1960) en The Birds (1963). Met name in de laatste film wordt de "uitwendigheid" van het onbewuste, zo laat hij zien, filmisch verbeeld in de vogels, die met hun onverklaarbare en traumatische aanvallen de onbeheersbare, van buitenaf komende invloed van het "reële" representeren.

17 Eindeloos verlangen. Postmoderne sociologen hebben het einde van ideologie uitgeroepen. In een samenleving die steeds rationeler wordt, is voor ideologie steeds minder plaats. Wat gebeurt er met het verlangen als de ideologie, de symbolische orde, verdwijnt? Is dat ook het einde van het verlangen? Eerder omgekeerd, zo betoogt Žižek. Het verlangen gaat immers altijd door. Inherent aan het verlangen is immers het mechanisme van de angst voor de realisering van het verlangen, waardoor het verlangen zelf verdwijnt. In dit verband geeft Žižek het voorbeeld van Kafka's parabel De deur van de wet. In dit verhaal is de wachtende boer gefascineerd door het geheim achter de gesloten deur. De aantrekkingskracht van de gesloten deur verdwijnt evenwel op het moment dat de wachter hem vertelt dat deze deur alleen voor hem, de boer, was bestemd. De aantrekkingskracht van objecten als het "objet petit a" wordt, met andere woorden, slechts uitgeoefend als het geheim verborgen blijft (Žižek, 1996: 151). De rationalisering ontsluiert echter niet het geheim van het verlangen, zo constateert Žižek (1996: 189), maar maakt het juist groter. De toenemende rationaliteit roept haar eigen tegenbeeld op in een groeiend surplus van het verlangen, en van datgene waar dat verlangen naar verwijst: een obsceen genot.
18 Het obscene karakter van de rationaliteit. De Nederlandse vertaling van Žižek's boek draagt de titel Schuins beziend. Dat klinkt dubbelzinnig en die dubbelzinnigheid is ook wel toepasselijk. De moderne rationaliteit probeert, zo stelt Žižek, de obscene vitaliteit van het "reële" te beheersen. Maar wat de rationaliteit zo krampachtig probeert terug te dringen, is juist de andere kant van zichzelf. Žižek illustreert deze dubbelzinnigheid aan de hand van het functioneren van de wet en het recht in Het proces van Kafka als postmodern gebeuren. De wet en het recht die zich presenteren als een universele en zuiver neutrale instantie zijn daar bezoedeld door een obscene vitaliteit. Door hun rationele vorm nemen ze, volgens Žižek (1996: 192), de vorm aan van een heterogene, inconsistente van genot doordrongen bricolage. Kafka laat dat zien in een complete omkering van de gewone realiteit: in zijn roman is de beschuldigde rationeel en de rechtbank irrationeel. Alle pogingen van K. om met logische redeneringen de werking van het hof zichtbaar te maken zijn bij voorbaat gedoemd te mislukken. Normale antwoorden van K. worden ontvangen met hoongelach van het publiek en woede van de rechters.
19 Bureaucratie en genot. Daar waar K. van het gerechtshof consistentie en redelijkheid verwacht als reactie op een normaal betoog, wordt hem in het gerechtshof de obscene daad van een openbare coïtus vertoond, waarover ook nog eens niemand zich verbaast. Kafka toont hier op z'n scherpst de obsceniteit als de andere kant van de zogenaamde universaliteit van de wet en het recht. Ook zijn analyse van de bureaucratie, vanouds een centraal thema in de sociologie, biedt interessante doorkijkjes vanuit het lacaniaanse perspectief. De bureaucratie is evenals het gerechtshof bezoedeld door obsceen genot. Men zou het kunnen karakteriseren als de veruitwendiging van het collectieve rationele, dat in de werkelijkheid verwordt tot een irrationeel complex. De bureaucratie, zo stelt Žižek, die Kafka in z'n romans beschrijft — het enorme apparaat van nutteloze, overbodige kennis, dat blindelings opereert en een ondraaglijk gevoel van "irrationele" schuld veroorzaakt — functioneert in feite als kennis van het (collectieve) superego (Žižek, 1996: 195).
20 Erkenning van vervreemding. Voor sociologen is dit misschien allemaal iets teveel geformuleerd in het ontoegankelijke jargon van de psycho-analyse. Helemaal onbekend moet de problematiek hen echter niet in de oren klinken. Ook Max Weber stelde immers al dat de voortschrijdende rationalisering haar tegenpool vindt in de groeiende problemen van de individuele zingeving van het dagelijks leven. Die tegenstelling vormt ook de kern van het debat over het postmodernisme. En ook daar gaat Žižek dieper op in. Het cruciale verschil tussen de posities van het modernisme en het postmodernisme ziet hij in de erkenning door het postmodernisme van het feit, dat vrijheid slechts mogelijk is bij het bestaan van een "bepaalde elementaire vervreemding" (Žižek, 1996: 185). De eerste generatie van de Frankfurter Schule was erop uit om het repressieve karakter van de "instrumentele rede" te ontmaskeren. Door de scheiding tussen de "vervreemde levenssferen" van kunst en rationaliteit op te heffen trachtte ze de "totaliteit" te herstellen. Haar vertrekpunt — de esthetische, anti-universalistische ethiek van het individu dat zijn leven als een kunstwerk vorm geeft — maakt evenwel net zo goed deel uit van de modernistische onderneming als de "instrumentele rede" zelf. Met hun project deden Adorno, Horkheimer en Marcuse daarom de ultieme, maar hopeloze poging om het modernisme op haar eigen termen met zichzelf te verzoenen.
21 Habermas als postmodernist. De consequentie van deze redenering is, dat ook Habermas — ondanks al zijn kritiek op het postmodernisme — tot deze stroming moet worden gerekend. Žižek laat niet na om die conclusie te onderstrepen. Het project van de Verlichting, dat Habermas het project van het moderne noemt, behelst immers juist het omgekeerde van wat hij zelf als utopisch doel stelt. Het project van het moderne was gericht op een radicale revolutie binnen de historische totaliteit van de hedendaagse wereld en de utopische afschaffing van het verschil tussen vervreemde levenssferen. Habermas erkent daarentegen de positieve voorwaarde van een scheiding van levenssferen voor vrijheid en emancipatie. Zijn utopie houdt in, dat de ongelijkwaardige elementen uit die verschillende levenssferen in een vrije, onderlinge communicatie in de gemeenschappelijke "leefwereld" van de publieke meningsvorming op elkaar betrokken worden. Daarmee accepteert hij de polariteit van rationaliteit en irrationaliteit en daarmee de principiële gespletenheid van het postmoderne subject. In die zin valt Habermas, aldus Žižek (1996: 183), daarmee eerder te karakteriseren als postmodernist dan als modernist.
22 Naar een ethiek van de fantasie. In de huidige postmoderne samenleving worden verlangen en fantasie belangrijker als een regulerings- en identificatie-mechanisme in de interpersoonlijke communicatie. Dat lijkt de onontkoombare uitkomst van Žižek's redenering. Betekent dit dat ideologiekritiek onmogelijk is. Nee, zo stelt Žižek, maar dan moet het wel een kritiek zijn die de fantasie incalculeert. De filosoof Richard Rorty (1992) schreef eerder al over het belang van romans en verhalen als middelen om het inlevingsvermogen te vergroten in het lijden van anderen. In verlengde daarvan pleit Žižek voor een ethiek van de fantasie. Dat impliceert, zo benadrukt hij, geen pleidooi voor ongebreideld hedonisme. Het onbewuste is immers, hoewel de klassieke psycho-analyse dat soms lijkt te suggereren, geen reservoir van "wilde, ongeoorloofde driften." Het is, zegt Žižek (1996: 195), bovenal een mengeling van "fragmenten van een traumatische, wrede, grillige, 'onbegrijpelijke' en 'irrationele' wettekst, een reeks van verboden en bevelen." Omdat die fragmenten het onbenoemde restant vormen van de symbolische orde, kan de mens daaruit niet alleen immorele, maar ook morele kennis putten.
23 Een vlekkeloze verklaring. In de Nederlandse sociologie hebben de ideeën van Lacan vooralsnog nauwelijks voet aan de grond heeft gekregen. Uit deze studie blijkt dat dit zeker niet terecht is, vooral als het gaat om de Žižek's toepassingen van Lacan's gedachtegoed op de populaire cultuur. Žižek neemt de lezer mee op een spannende en vooral originele rondreis langs verschillende populaire romans en films in een lacaniaanse touringcar. Deze rondreis en zoektocht verdient zeker aandacht van onderzoekers van de populaire cultuur. Dat wil niet zeggen dat de reis, hoewel gelardeerd met de nodige humor, overal even moeiteloos verloopt. Er zitten hier en daar stroomversnellingen in het betoog, waar de redeneringen weliswaar plausibel lijken maar evenzeer met een tegengesteld betoog verklaard lijken te kunnen worden. Bepaalde episoden uit films en boeken lijken, met andere woorden, op het eerste gezicht met de typisch lacaniaanse uitleg van Žižek eenduidig verklaard te worden. Toch bevangt de lezer zo nu en dan een gevoel van "ja, maar en hoezo?" Ook komen de tegendraadse lacaniaanse omkeringen van wat vanuit het "gezond verstand" plausibel lijkt niet altijd even helder uit de verf. Bepaalde begrippen zoals het belangrijke "objet petit a", blijven ook in de uitleg van Žižek tamelijk duister.
24 Film-poster van Hitchcock's The Birds uit 1963

De les van Lacan. Het boek van Žižek neemt de lezer mee op een spannende reis als een soort "Alice" in een psycho-analytisch "Wonderland". Afgezien daarvan blijft het de vraag waarom een sociale wetenschapper dit boek zou moeten lezen? In de eerste plaats kan hij leren dat de werkelijkheid, en de menselijke reconstructie ervan, ingewikkelder in elkaar zit dan de eenvoudige empiricus zou vermoeden. Dat kan nooit kwaad, gelet op de vaak eenvoudige en eendimensionale wijze waarop empirisch onderzoek verricht wordt met vragenlijsten betreffende ervaringsfeiten van de onderzoeksobjecten. Dit geldt overigens niet alleen voor kwantitatief onderzoek. Ook kwalitatieve onderzoekers kunnen lering trekken uit de wijze waarop Lacan, en in diens voetspoor Žižek, de waarschuwende vinger opheft voor al te snelle conclusies op basis van participerende observatie of diepte-interviews. Maar, er is nog een tweede goede reden om dit boek niet te snel terzijde te schuiven. De fantasieën van de populaire cultuur, het centrale onderwerp van het boek, bepalen immers in toenemende mate de manier waarop mensen hun werkelijkheid interpreteren.

25 Maar ... wie verklaart nu eigenlijk wat? Op dat punt blijft de lezer tenslotte met een belangrijke vraag zitten. Het meest frappante aan Žižek's studie is dat onduidelijk blijft wat door wie en wie door wat wordt verklaard. Zoals de ondertitel van zijn boek aangeeft, gebruikt Žižek de theorie van Lacan om daarmee de werking van de producten van populaire cultuur uit te leggen. Maar, het lijkt erop dat in het boek precies het tegenovergestelde plaatsvindt. De romans en boeken die Žižek bespreekt lijken erop uit om hun publiek in woord en beeld actief te confronteren met precies dat soort mechanismes dat in de psycho-analyse van Lacan aan de orde komt. Door de fantasie leren we te verlangen, onderstreept Žižek. De fantasie, die de scenario's levert voor het verlangen, wordt — zoals ook de auteur zelf stelt — gevormd door de populaire cultuur. Ook de films en boeken die Žižek als voorbeeld neemt hebben hun publiek in die zin beïnvloed. Bovendien — en ook dat laat Žižek impliciet zien — reflecteren deze verhalen op de verhouding tussen het "reële" en het "symbolische". Films als die van Hitchcock en boeken als die van Kafka hebben ons geleerd om te beseffen dat werkelijkheid gelaagd is en dat onze perceptie door onze fantasie gekleurd wordt. Ze bieden niet alleen fantasiebeelden, maar ook een zeker niveau van reflectie, een houding die iets van de analytische blik incorporeert die Žižek zelf in zijn boek etaleert. Žižek laat deze dubbele bodem van de populaire cultuur helaas liggen. Zijn voorbeelden stammen grotendeels uit jaren vijftig. Žižek (1996: 147) stelt zelf dat oudere films en boeken ons tegenwoordig niet echt serieus meer kunnen boeien. Het zou interessant zijn om te bekijken of dat komt omdat we inmiddels door die "scenario's" heen kunnen kijken. Een logisch volgende vraag is dan, hoe de huidige producten van de populaire cultuur in dit opzicht functioneren.
   
Previous
  Literatuur
 
  • Adorno, Theodor W., Betty Aron, Maria Hertz Levinson en William Morrow (1950), The authoritarian personality. New York: Harper, 1950.
  • Lacan, Jacques (1973), The four fundamental concepts of psycho-analysis. New York, Londen: W.W. Norton, 1981 (vertaling van: Le seminaire de Jacques Lacan, Livre XI, Les quatre concepts fondamentaux de la psychanalyse, Parijs: Éditions du Seuil, 1973).
  • Rorty, Richard (1992), Contingentie, ironie en solidariteit. Kampen: Kok Agora, 1992 (met een inleiding van Kees Vuyk).
  • Schokker, Johan (1996), Nawoord: Slavoj Žižek en de lacaniaanse ideologiekritiek. In: Slavoj Žižek, Schuins beziend. Jaques Lacan geïntroduceerd vanuit de populaire cultuur. Meppel: Boom, 1996, 217-226.
  • Žižek, Slavoj (1991), Looking awry. An introduction to Jacques Lacan through popular culture. Cambridge, Mass.: MIT Press, 1991.
Previous
  Dit artikel is een uitgebreide bewerking van een bespreking die eerder verscheen in de Sociologische Gids, 1997, 44, 2, 139. Internet-publicaties van Slavoj Žižek zijn onder meer te vinden via de web site lacan dot com.
  2000 © Soundscapes