| | home | authors | | | new | | | about | | | newsfeed | | | | |
volume 13 januari 2011 |
De omroepbijdrage en de Nederlandse volksaard |
|
||||
Een onderzoek naar de inning van luistergelden uit 1951 | ||||||
door Hans Knot | ||||||
|
||||||
Zegeltjes plakken hoort, zo wordt wel gezegd, bij de Nederlandse volksaard. Tot in het begin van de jaren zestig deden Nederlanders dat ook voor het betalen van de omroepbijdrage. Maar niet omdat ze dat zelf zo graag deden. De reden lag eerst en vooral in het wantrouwen van de overheid in de betalingsbereidheid van de luisteraars. Dat wantrouwen werd uitgesproken in een onderzoek uit 1951. Uit zijn krantenarchief diepte Hans Knot een interview op met een van de rapporteurs, Willem Vogt. | ||||||
|
||||||
1 | Luistergelden. Al een fiks aantal jaren worden we in Nederland niet meer financieel aangeslagen voor ons kijk- en luistergenot. De jaarlijkse bijdrage voor kijk- en luistergelden, ook wel Omroepbijdrage geheten, werd met ingang van 1 januari 2000 afgeschaft. In een nog televisieloos tijdperk — er was slechts sprake van lichte vorm van experimenteren — was er destijds sprake van luisterbijdragen. Over dit onderwerp werd in 1951 geschreven in de toenmalige dagbladpers. Een tweetal bekende mensen uit de omroepwereld waren uitverkozen om in andere landen te onderzoeken of er een verschil was tussen het innen van luistergelden in ons land en Duitsland en Zwitserland. |
|||||
De heren P.A.M. Speet en W. Vogt, destijds directeur van respectievelijk de KRO en de AVRO, mochten voor dit doel op studiereis. Na terugkomst uit Zwitserland stuurde de redactie van Het Gooi en Ommeland, tot 2 januari 1956 de naam van de latere, bekende, Gooi en Eemlander, een journalist naar de AVRO-studio om de ervaringen van Willem Vogt met potlood en papier te registeren. Het stuk werd als "plaatselijk nieuws" gebracht. Helaas was het in die tijd bij lange na niet gebruikelijk dat de naam van de schrijver onder het epos verscheen en dus dienen we het te doen met een anoniem artikel. De onbekende journalist opende zijn verslag met een gedragen volzin: | ||||||
"Dezer dagen zijn de heren W. Vogt, directeur van de AVRO en P.A.M. Speet, directeur van de KRO, teruggekeerd uit Zwitserland, waar zij in Zürich een studie hebben gemaakt van de wijze, waarop daar de luisterbijdragen worden geïnd. Reeds eerder hadden zij, met hetzelfde doel, een reis ondernomen naar Keulen. De kwestie is namelijk, dat het tot de mogelijkheden behoort, dat bij de nieuwe regeling van het radiowezen in ons land — en opnieuw is toegezegd dat de nieuwe Radiowet in het komend zittingsjaar van de Tweede Kamer ter behandeling zal worden aangeboden — de inning niet meer via de P.T.T. maar via de NOZEMA zal gaan plaats vinden." | ||||||
2 | Zegeltjes plakken. Eerder al, in 1927 waren er in Nederland plannen tot de invoering van luisterbijdragen. De toenmalige vijf omroepen — de AVRO, VARA, KRO, NCRV en de VPRO — bekostigden het maken van hun radioprogramma's door contributie te innen bij hun leden. In 1927 was er sprake van het invoeren van een soort van luisterbijdrage, maar een voorstel tot de daarvoor noodzakelijke wijziging van de Telegraaf- en Telefoonwet van 1904, kreeg geen meerderheid in de Tweede Kamer, waardoor de invoering niet plaats vond. In 1940 werd deze vorm van financiering alsnog goedgekeurd door de Tweede Kamer. De leden van de omroepen werden verplicht om via hun vereniging vijf gulden per jaar te betalen, terwijl niet-leden een jaarlijkse bijdrage van zes gulden, via de NOZEMA, dienden te betalen. Doordat Nederland in staat van oorlog met Duitsland kwam, werd bovenstaand besluit niet tot uitvoering gebracht. Op 19 december 1940 legde rijkscommissaris Seyss-Inquart aan alle Nederlandse gezinnen op om jaarlijks een bijdrage aan luistergeld te betalen, waarbij de P.T.T. werd aangewezen als incassobureau. |
|||||
Het inningssysteem dat de P.T.T. voor dat doel opzette, was vrij omslachtig. Op elk postkantoor kon men zogeheten radiozegels kopen — een soort postzegels — die maandelijks op een zogeheten luistervergunning moesten worden geplakt. Aan het eind van het jaar moest deze kaart dan weer worden ingeleverd en ingeruild voor een nieuwe. Tot die tijd diende de vergunning zorgvuldig bij het ontvangtoestel te worden bewaard. Controleurs gingen de deuren langs om een en ander te bewaken. Al vroeg konden de Nederlandse luisteraars die over een girorekening beschikten van de Postcheque- en Girodienst, weliswaar ook per giro betalen. Maar ook dan moest het betalingsbewijs aan de luistervergunning worden gehecht. | ||||||
Zoals gezegd, was het een omslachtig systeem. Geen wonder dus, dat de NOZEMA, de Nederlandse Omroep Zender Maatschappij, die volgens het concept van de nieuwe Radiowet de inning van de luisterbijdragen zou overnemen van de P.T.T., benieuwd was naar alternatieven. Het eerder vermelde bezoek van de beide directeuren van de AVRO en de KRO vond dan ook plaats in opdracht van de directie van de NOZEMA. Men wilde een onderzoek naar de wijze, waarop deze bijdragen in andere landen werden geïnd, opdat men een zo efficiënt mogelijke wijze van inning van de luistergelden kon worden doorgevoerd. In eerste instantie bleken alternatieven in ruime mate voorhanden. Uit het interview met Willem Vogt kwam ondermeer naar voren dat het systeem, dat in beide bezochte landen werd gevolgd, geheel verschillend was van het in ons land gehanteerde systeem. Bovendien verschilden de systemen, zoals in Duitsland en Zwitserland in gebruik was, ook volledig van elkaar. | ||||||
3 | De barrière van de volksaard. Volgens Vogt speelde wat destijds de "volksaard" werd genoemd, daarbij een belangrijke rol: "De Duitsers, die zeer gehoorzaam zijn in dergelijke zaken, betalen trouw aan de postbode maandelijks twee mark, een niet gering bedrag, waarvan overigens een belangrijk percentage, omstreeks 15%, aan de inningskosten verloren gaat." De oorzaak van dat laatste lag ondermeer in het feit dat onze Oosterburen gebruik maakten van een zeer gedecentraliseerde administratie. Ook in Zwitserland, zo bleek uit het onderzoek van Speet en Vogt, waren de burgers uiterst loyaal in het nakomen van hun verplichtingen, zij het op een andere manier. Men beschikte er over een voor die tijd uiterst moderne en met een mechanische machine uitgeruste cartotheek, die tevens voor de telefoondienst werd gebruikt. Eenmaal per jaar kregen de omstreeks één miljoen luisteraars — al diegenen die een ontvangstapparaat in hun bezit hadden — een formulier thuis gestuurd, waarop zij via een postcheque hun jaarlijks verplichte bijdrage van twintig Zwitserse Francs dienden te voldoen. Een deel van de bevolking kreeg toestemming het bedrag halfjaarlijks — via twee bijdragen van 10 Franc — te betalen. De Zwitsers waren vlugge betalers: "Binnen veertien dagen zijn vrijwel alle gelden binnen. De aanmaningen die daarna door de mechanische administratie worden verzonden, zijn slechts uiterst gering. Het is een voortreffelijk systeem onder deze omstandigheden." |
|||||
Toch waren, zo concludeerden beide heren, het Duitse of Zwitserse systeem niet overdraagbaar naar de Nederlandse situatie. blijkbaar hadden zij niet zo'n hoge pet op van de plichts- en gezagsgetrouwheid van hun landgenoten. De inning van de luistergelden diende, zo stelden zij, afgestemd te zijn op de volksaard. En, de Nederlander was op het punt van betalen, zoals zij dat noemden, "nog wel eens een beetje vergeetachtig." Om die reden pleitten Speet en Vogt voor handhaving van het bestaande systeem van inning. Dat vereiste dan wel een omvangrijke vorm van controle op de betalingsverplichting. Maar, zoals Vogt in het interview stelde, de verschillende voor- en nadelen zouden beide heren verwerken in een rapport dat aan het bestuur van de Nozema zou worden voorgeleggen. Blijkbaar deelde deze instantie de argwaan van Speet en Vogt over de betalingsdicipline van de Nederlandse luisteraar. Nog vele jaren — tot in het begin van de jaren zestig — werd de bestaande vorm van incassering gehandhaafd. | ||||||
4 | Verdere herzieningen. De bijdragen werden in 1956 gewijzigd, door de invoering van de televisie, waardoor ook voor het kijken een geldelijke verplichting kwam. Men betaalde per toestel en dus waren er aparte heffingen en duurde dit tot 1969. Op 1 januari van dat jaar trad namelijk de "Wet op de Omroepbijdragen" in werking en kwam er een gecombineerde heffing voor het in het bezit hebben van radio en televisie, genaamd Omroepbijdrage A. Had men alleen een radio in het bezit dan kon herziening worden aangevraagd en kreeg men vervolgens een Omroepbijdrage B toegewezen. Ook kwam op dat moment de heffing per toestel te vervallen; dus had men drie radiotoestellen in huis dan betaalde men er maar voor het in het bezit hebben van een enkel toestel. |
|||||
In 1988 kwam er andermaal een herziening van de omroepwet, waarbij de naamgeving werd omgezet in Mediawet. Vanaf dat moment kwam de gebruikelijke inning van de kijk- en luistergelden, op de jaren bekende wijze te vervallen. De Provinciale Staten kregen vervolgens toestemming een Provinciale bijdrage bij hun onderdanen te vragen van maximaal tien gulden, voor ondersteuning van de regionale omroep. Dit bedrag kwam bovenop de normale "omroepbijdrage" en werd als een soort van belasting door de Provinciale Staten geïnd. Bij de eeuwwisseling, 1 januari 2000, kwam de verplichting tot betaling van een omroepbijdrage te vervallen en werd besloten de publieke omroepen in de toekomst te financieren uit de belastinggelden. Wel werden de kijker en luisteraar belast, want ter compensatie van de afschaffing van de omroepbijdrage werd de eerste schijf van de inkomstenbelasting direct met 1,1% verhoogd. | ||||||
|
||||||
2011 © Soundscapes | ||||||